Door weer en wind II

Het achttiende-eeuwse reisdagboek van een kapiteinszoon

In een eerder deel van dit blog introduceerde ik het indrukwekkende reisdagboek van kapiteinszoon Nicolaas Abraham van Rijneveld (1766-1849), Reize naar de Middelandsche Zee (1803). Nicolaas was tussen 1783 en 1786 aan boord van de Noordholland, het linieschip dat onder gezag stond van zijn vader, kapitein Daniël Jan van Rijneveld (1742-1795). In zijn reisdagboek heeft Nicolaas nauwkeurig vastgelegd wanneer het schip zich ergens bevond. Het is daarom mogelijk om hun zeilroute te reconstrueren. Zo’n reconstructie geeft niet alleen inzicht in het leven op zee, maar ook in het reizen in de achttiende eeuw. Hoe lang duurde een zeilreis? Waar voeren zeilschepen langs? Voor welke problemen kwamen zeelieden te staan? En hoe werden die opgelost? Reize naar de Middelandsche Zee geeft ons een bijzonder inkijkje in de wereld van de achttiende-eeuwse zeeman. In dit blog bespreek ik de zeilroute van de Noordholland.

Gezicht op de Nieuwe Haven van Texel. Bron: Mathias de Sallieth, naar Dirk de Jong, 1781-1787, Rijksmuseum Amsterdam.

Het schip vertrok op 13 december 1783 met een vloot Nederlandse linieschepen vanuit Texel – de schepen ‘ligtten […] hunne ankers en gingen onder zeil’. (Van Rijneveld 1803: 3) Ze zeilden op 18 december langs The Lizard en Mount’s Bay, en op 8 januari van het nieuwe jaar langs Kaap Sint-Vincent en Lagos. De vloot kwam op 11 januari om 18:00 uur aan in Malaga, waar het ruim tien dagen in de haven bleef liggen. Dit stelde Nicolaas in de gelegenheid om het binnenland te bezoeken. In Reize naar de Middelandsche Zee beschrijft hij uitvoerig de economie, cultuur en mensen waarmee hij in aanraking komt. Zo vindt hij de mannen in Malaga ‘in den aart hoogmoedig, wantrouwend, en […] valsch’, en ‘Het gemeene volk te Malaga is zeer diefachtig en moordzuchtig’. (9) Op 22 januari voer de vloot weer richting zee.

Nederlandse oorlogsvloot voor Malaga voor de viering van de verjaardag van Karel III, 1784. Bron: Frans Anton van Spijck, 1784, Rijksmuseum Amsterdam.

De schepen bevonden zich op 2 februari in de Golfe du Lyon. Een dag later brak een hevige storm uit (zie hierover deel I van dit blog), waaraan de schepen ongeveer twee weken onderworpen waren. Op 16 februari, strandde de zeer toegetakelde Noordholland met zijn uitgeputte en hongerige bemanning bij Corsica. Het schip ontving na drie dagen practica, oftewel toestemming om aan wal te komen. Op 23 februari voorzag een schip uit de hoofdstad Ajaccio de bemanning van proviand, ‘dat [hen] zeer aangenaam en welkom was’, de zeemannen waren door de storm immers bijna al hun voorraden verloren. (40) Omdat de Noordholland slechts deels hersteld kon worden op Corsica, was het schip genoodzaakt om na enkele reparaties, op 29 april, naar Toulon te zeilen, waar het schip volledig gerepareerd zou kunnen worden. Op 8 mei voer de Noordholland daar de haven binnen. Terwijl het schip werd hersteld bezocht Nicolaas Toulon. In zijn reisdagboek schrijft hij dat ‘De Vrouwen [aldaar] over het geheel welgemaakt [zijn], en voegen, bij eene bevallige houding, eene losse ongedwongen dunne kleeding, geschikt naar de warmte der luchtstreek, het welk haar een aanlokkelijk voorkomen geeft’. (67) De Noordholland is na ruim 2,5 maand – en 52 duizend gulden – volledig hersteld. Op 6 augustus voer het schip weer richting zee.

In de middag van 17 augustus 1784 voeren zij langs Cabo de Palos, en op 19 augustus spotten ze in de vroege ochtenduren Cabo de Gata. Het schip kwam vier dagen later aan in Malaga, waar het veertig dagen in quarantaine moest. Op 24 september voer de Noordholland met een deel van de vloot dat het schip tijdens de storm was kwijtgeraakt richting Toulon, waar het schip een maand later aankwam en vervolgens twaalf dagen in quarantaine moest. Op 4 november ontving de Noordholland practica, en op de 28e vertrok het weer richting zee. Op 5 december spotten de zeelieden om 08:00 uur het eiland Gorgona, en om 17:00 uur konden zij al ankeren in de haven van Livorno. Het schip bleef daar twee weken liggen, waardoor Nicolaas het Italiaanse binnenland kon bezoeken. Samen met wat anderen maakte hij een uitstapje naar Pisa. In deel III van dit blog bespreek ik Nicolaas’ ervaringen met Pisa.

De haven van Livorno. Bron: Simon Fokke, naar Claude Joseph Vernet, 1760-1784, Rijksmuseum Amsterdam.

Op 19 december voer het schip weer richting zee. Na drie dagen passeerden ze Genua. Op 25 december arriveerde de Noordholland opnieuw in Toulon, waarna het in de ochtend van 7 januari 1785 weer richting zee voer. Om 17:00 uur passeerden ze al La Madrague, en de volgende dag Porquerolles en Port-Cros. Twee dagen later kregen ze de Catalaanse kust in zicht, en op 11 januari trachtte het schip de haven van Barcelona binnen te varen. Ze losten een aantal schoten, zoals gebruikelijk was, maar kregen geen reactie en ontvingen dus ook geen practica. Na een paar uur besloten ze richting Ivica, oftewel Ibiza, te varen. Ze kwamen op 18 januari aan in de haven van Ivica; drie dagen later vertrokken ze alweer richting Alicante, waar ze op 23 januari aankwamen. Twee dagen later voer het schip richting zee en op 27 januari bereikte dat de haven van Malaga. Op 14 februari vernam de bemanning dat een Spaans schip net buiten de haven in gevaar verkeerde. Een paar zeelieden van de Noordholland en de Gelderland (een ander schip uit de vloot dat ook in de haven van Malaga lag) schoot hen per sloep te hulp. Op drie of vier man na, werden de Spaanse zeemannen gered door de Nederlanders, ‘zonder dat de Spanjaarden een hand uitstaken om hunne landgenooten, in het gevaar, eenige bijstand of hulp toe te brengen’, aldus Nicolaas. (124)

Rede van Toulon, 1726. Bron: anoniem, 1726, Rijksmuseum Amsterdam.

Op 4 maart vertrok de Noordholland wederom richting zee. Het schip kwam op de 16e aan in de haven van Toulon en verbleef daar ruim een maand, tot 22 april. De Noordholland had inmiddels formeel afscheid genomen van de vloot en zeilde dus als zelfstandig schip verder. De zeemannen kwamen op 26 april aan in Marseille, waar ze tot 10 juni verbleven. Vanuit Marseille bezocht Nicolaas de regio’s Provence en Languedoc, die hij ook in zijn dagboekje beschrijft. Het eten in Beaucaire stond hem niet aan, hij had er naar eigen zeggen ‘goed betaald en slecht gegeeten’. (146) Op 17 juni kregen ze de kust van Sardinië in zicht, en op 20 juni de Afrikaanse kust. De Noordholland voer op 22 juni de haven van Malta binnen, waar het vier dagen zou vertoeven. Op 3 juli kregen zij de kust van Morea, oftewel Peloponnesos, in zicht; de Noordholland bevond zich tussen het eiland Sapientza en Kaap Matapan, en een dag later tussen het eiland Cerigo, oftewel Kythira, en (waarschijnlijk) Elafonisos. Op 5 juli bereikte het schip de haven van Elafonisos en na vijf dagen maakte de bemanning zich alweer klaar voor vertrek. Op 11 juli kwam het schip langs Tinos en Andros en zeilde het in de richting van Kaap D’Oro. Vier dagen later kregen zij het eiland Mitilini, oftewel Lesbos, in zicht. Het schip zond een sloep naar het eiland, die moest onderzoeken of de pest op het eiland woedde. Dat was gelukkig niet het geval; de Noordholland ankerde aldaar.

Gezicht op het Stadhuis en de haven te Marseille. Bron: Jean-François Daumont, 1745-1775, Rijksmuseum Amsterdam.

Gezicht op de zeestraat de Dardanellen. Bron: Georg Balthasar Probst, 1742-1801, Rijksmuseum Amsterdam.

Op 20 juli zeilden de mannen weer richting zee en op de 22e voeren zij door de Dardanellen. Tijdens hun reis door deze zeestraat braken de ankertouwen van het schip af. Nicolaas beschrijft uitvoerig hoe de bemanning het schip probeerde te herstellen. Ze kregen daarbij ook hulp van een aantal Turkse schepen. De pogingen bleken succesvol: op 16 augustus kon het schip zijn reis voortzetten. Ze kregen in de middag het schiereiland Gallipoli in zicht, ’s avonds zagen ze het eiland Marmara. Op 17 augustus bereikten ze Constantinopel, oftewel Istanbul. De bemanning verbleef daar ruim een maand, waardoor Nicolaas ruim de tijd had om de cultuur aldaar te ontdekken. Ze hadden overigens wel eerder willen vertrekken, maar omdat een groot deel van de bemanning leed aan rode loop en scheurbuik was dat niet mogelijk.

Gezicht op een cipressentuin te Constantinopel. Bron: George Balthasar Probst, 1742-1801, Rijksmuseum Amsterdam.

Op 15 september kon het schip weer richting zee varen. De mannen bereikten een week later Smyrna, waar ze zes dagen verbleven. Daarna passeerde de Noordholland de kust van Sicilië op 11 oktober en bereikte het op de 25e Livorno. Zes dagen later zeilden ze richting Toulon, waar ze op 2 november aankwamen. Vanwege hun Turkse vracht moesten ze hier lang in quarantaine. Op 27 januari 1786 voeren ze pas weer richting zee. Vijf dagen later kwamen ze aan in Genua, waar ze een week verbleven. In die week kon Nicolaas deze Italiaanse stad bezoeken; het boek bevat dan ook een uitgebreide beschrijving van Genua. In deel IV van dit blog bespreek ik zijn uitstapje naar Genua. De zeemannen keerden langzaamaan weer huiswaarts. Tussen 14 februari en 2 mei zeilden ze via Toulon, Malaga en de Engelse kust – waar ze telkens ankerden om het schip te bevoorraadden – naar Nederland. Op 3 mei 1786 kregen ze om 08:00 uur de Nederlandse kust in zicht, en om 20:00 bereikten ze ‘met verblijde harten’ Texel. (364-365) 


Bibliografie
Van Rijneveld, N.A., Reize naar de Middelandsche Zee, Amsterdam 1803.