Wim Alings’ Italië

In een eerder blog schreef ik al over Wim Alings’ ervaring in Napels zoals die is beschreven in zijn boek Napels, stad vol gevallen engelen van 1958. Dat boek eindigt met Alings’ besluit om Napels te verlaten omdat hij zich naar eigen zeggen nooit écht deel heeft gevoeld van het leven in de stad en zich er niet meer dan een vreemdeling voelde. (Alings jr. 1958: 149-150) Wie niet beter weet zou misschien denken dat dit besluit Alings’ ervaring in Italië tekende. Echter, niets is minder waar. 

De schrijver schreef naast het boek Napels, stad vol gevallen engelen, tussen 1957 en 1967 nog enkele andere reisverslagen en -gidsen over Italië. Zijn boeken Capri, Amore e Poesia en Hier is Rome zijn digitaal toegankelijk. In Capri, Amore e Poesia neemt de schrijver ons mee op een van zijn reizen naar Italië. Net als in Napels, stad vol gevallen engelen doet hij dit aan de hand van een twintigtal anekdotes. Zijn besluit om naar Italië te vertrekken ontstaat op een middag in een kamer in een stad waarvan we de naam niet te weten krijgen. Hij schrijft:

Ik weet dat dit geen leven is. Duidelijk zie ik weer de advertenties in de krant, die naast mijn stoel is neergevallen, ‘In Rome is het nu Lente!’ Die woorden verergeren het gevoel, dat ik nu al weken lang heb. Geen ziekte, geen pijn ook. Alleen maar een zacht schrijnend zelfs niet opdringerig gevoel, dat echter nooit weg is. […] Het is een verlangen te vluchten naar waar het nu lente is. Naar landen waarmee de reisbureaus adverteren. Naar Menton of Napels, naar Syracuse of Palermo. Een vlucht uit het dikke grijs van deze stad naar waar de bloeiende brem als gele guirlandes in slingers van de bergen hangt. De stad waarvan ik houd bestaat niet meer. (Alings jr. 1957: 14)

Gedreven door het verlangen om aan de eeuwige grijze lucht en regen te ontsnappen, reist Alings vanaf Florence naar Zuid-Italië omdat ‘het zuiden alleen de gezochte zon beloofde’. (Alings jr. 1957: 19) Hij belandt eerst in Rome, wat hij Zuid-Italië noemt en waar hij enkele weken zal doorbrengen. Naar aanleiding van een artikel van schrijver Malaparte in Il tempo, besluit Alings verder richting het Zuiden te trekken, over de Via Appia Antica, langs Terracina – de ‘toegangspoort tot het échte zuiden’, aldus de schrijver. (Alings jr. 1957: 23)

Zijn reis brengt hem naar Napels, waarover hij zich in dit boek vooral uitspreekt tegen de algemeen aanvaarde aanname dat in Napels alleen maar dieven leven, een thema dat terug zal komen in zijn latere boek Napels, stad vol gevallen engelen. Hij schrijft: ‘Neen, die échte boeven zal de toerist niet vinden. Spreekt U wel eens een landgenoot waarvan een portefeuille of portemonnaie werd ontvreemd, zeg hem dan dat mij hetzelfde overkwam. Op lijn zestien in Amsterdam.’ (Alings jr. 1957: 39)

Vanuit Napels bezoekt Alings Pompeï, Amalfi en Paestum om vervolgens zijn tocht naar het Zuiden voort te zetten door Lucanië en Calabrië, twee regio’s waarvan met name de armoede en de bijgelovige tradities diepe indruk op hem maken. Hij schrijft over het bijgeloof in de provincies: 

Het grootste onheil is daar nog altijd het breken van een fles olie, alleen nog op te heffen door terstond een fles wijn op dezelfde plaats te breken. Ongunstig is ook een servet op te vouwen, terwijl men nog aan tafel zit. Het ongeluk wordt naderbij gehaald door een schaar open te laten liggen, het getal zeventien te noemen, en parapluie binnenshuis open te vouwen, het met de linkervoet over een drempel stappen en het passeren van een gekapte monnik. (Alings jr. 1957: 60-61)

Met de boot steekt Alings daarna over naar Sicilië. Het eiland beschrijft hij als volgt: ‘Sicilië is een sprookjeseiland, kunst en natuur zijn er onafscheidelijk verenigd, de fraaiste monumenten staan er in het mooist denkbare landschap.’ (Alings jr. 1957: 65) De beschrijvingen van het eiland zijn kort, enkel Agrigento krijgt een korte vermelding. Als Alings bericht krijgt van zijn Napolitaanse vriend Gigi over een goed betaalde baan op Capri, besluit hij direct te vertrekken. Hij huurt een kamer in het dorp Ana Capri en wordt aangenomen als barman in de bar waar Gigi ook werkt. In de avonden werken de mannen, de dagen spenderen ze op het strand, dromend over de toekomst.

Gezicht op de kust bij Anacapri. Bron: Anoniem, ca. 1900 - in of voor 1910, Rijksmuseum Amsterdam. 

Omdat de polizia erachter komt dat Alings geen werkvergunning heeft, wordt hij na een aantal weken ontslagen. Alings blijft ondanks zijn ontslag op Capri en tijdens het feest van de heilige San Antonio ontmoet hij Linuccia, met wie hij een hartstochtelijke relatie krijgt. Waar Alings eerst op enigszins weemoedige toon schrijft over zijn verblijf op Capri, in het bijzonder met betrekking tot het gebrek aan vooruitzicht, neemt het reisverslag later een compleet andere toon aan: na zijn ontmoeting met Linuccia bevindt de schrijver zich in een extase van verliefdheid en zien we het leven op Capri ook ineens door deze roze bril. Hij schrijft:

Het levensritme hier heeft de cadans van kattenpoten; de volle zomerdagen verglijden ongemerkt, de herfst is onbegrijpelijk ver, de lente duurt nog voort tot eind oktober. Deze zekerheid is het, die zo zeer gevoelen doet hoe lief het lange leven is. De stiel in het moederland is vergeten, het vaste werk, geregeld en gereglementeerd, het huis met straalkachel en schemerlamp. O, godszalig nietsdoen, dag in dag uit, zelfs de onbeantwoorde correspondentie deert mij niet. Er zijn zoveel verrukkelijker dingen dan vervelende opdrachten waarmee het leven van nietsdoeners wordt vergald. (Alings jr. 1957: 132)

De extase blijkt echter van korte duur. Linuccia besluit namelijk dat het beter is de relatie te verbreken, waarna de diepbedroefde Alings naar Nederland terugkeert. Alings wacht tevergeefs op brieven van Linuccia. Pas maanden later ontvangt hij een brief, Linuccia vraagt: ‘Wanneer je half zoveel van me houdt als je zegt, dan kan je maar één ding voor me doen, laat nooit meer iets van je horen.’ (Alings jr. 1957: 139) Alings besluit terug te keren naar Capri, in de hoop Linuccia van gedachten te veranderen. Er volgt een serie omwentelingen waarin Alings zowel in Rome als op Capri verblijft, en zijn reisgids Hier is Rome schrijft. Uiteindelijk geeft Linuccia toe en herstarten zij hun relatie. Samen beleven ze de herfst- en wintermaanden op het eiland, die door de vele feesten en barmhartige mensen niet te vergelijken zijn met het grauwe leven in Nederland, dat Alings aan het begin van zijn boek beschreef.

In Capri, Amore e Poesia neemt Alings je mee in zijn zoektocht naar de zon, naar een leven buiten het grauwe Nederland en de schrijver lijkt dit op Capri gevonden te hebben: in de toewijding aan Linuccia voorafgaand aan het boek schrijft hij in het Italiaans: ‘Mi hai dato un’altra patria, una vita sotto un più largo orizzonte.’ Met andere woorden: Je hebt me een ander thuisland gegeven, een ander leven onder een bredere horizon. 


Bibliografie
Alings jr., Wim, Capri, Amore e Poesia, Baarn 1957.
Alings jr., Wim, Napels, stad vol gevallen engelen, Baarn 1958.